Inhoud
1. De voorbereidingen voor een sneltocht
2. De slachtpartij
3. Het feest van de onthuiding
4. Het eten van het vlees
5. Enkele gegevens over de Jei-stam
6. Links
7. Bronnen
1. De voorbereidingen voor een sneltocht
“In een rommelig hoekje van de enige kast, die het keurige zelfgebouwde pastorietje te Bupul rijk was, vond ik enkele dagen later een paar bladzijden van de hand van Pastoor Verschueren, neergeschreven in de tijd, dat hij dit ressort bediende. Zij gaven een kijkje op het verleden van de Jei-stam, waarvan wij het gebied betreden. Djilla, de oorlogsaanvoerder van hier, begint te praten over de strijd. Hij verzamelt zijn lui en zegt: “Ik ga ook de anderen roepen”. Dan gaat hij rond en wijst een dag aan, waarop allen in zijn dorp zullen bijeen komen. Men komt bijeen. Djilla maakt bekend waarheen men zal gaan en stelt de datum van vertrek vast.
2. De slachtpartij
“Bij het dorp verdeelt men zich in drie groepen: twee omsluiten aan beide kanten het dorp, terwijl de aanvoerder in het midden achterblijft totdat de beide andere delen hun plaats hebben ingenomen (wat door boden wordt medegedeeld). Men wacht de dageraad af, dan gaat de aanvoerder stiekum met pijl en boog voorop, schiet de eerste de beste neer, roept zijn naam en dan begint de slachtpartij. Men bracht ook de pugul mede. Deze knots is afkomstig van een déma, een god van de Marind-Anim. Het verhaal luidt aldus: op de plaats Moga gekomen, klommen de kinderen in een boom om de vruchten er af te halen, toen die boom ineens heel hoog opschoot. Een van de kinderen sprong naar beneden; de déma sloeg het met een pugul dood. Daardoor leerde men dit wapen kennen.
Sommigen hadden een pugul bij zich, anderen niet. Men sneed ter plaatse de hoofden af en om niet het hoofd stuk te slaan, sloeg men het slachtoffer op de rug of pijlde het. Velen werden levend gevangen en levend onthalsd, zodat het lichaam rondtolde, wegliep of zichzelf de hals volstopte met blaren en zand. Ook armen en kuiten werden meegedragen, sommige lijken helemaal. Kinderen van de vijand werden meegenomen en als eigen kind opgevoed. Als men een kind te pakken had, vergat men te snellen. Jonge vrouwen werden vermoord als iedere volwassene. De vader leerde het snellen aan zijn jongen: hij greep de ongelukkige, hield hem vast en liet hem door zijn zoon doodslaan.”
3. Het feest van de onthuiding“Terug in het dorp at men eerst hand en been op, maar liet de hoofden zolang aan een rotan hangen totdat de ogen uitpuilden en de kop rot was geworden. Dan werden alle snellers bijeengeroepen, opperhuid en haren werden weggewassen. Het feest van de onthuiding kon beginnen. Wanneer men de huid van het hoofd deed, zette men het mes op het voorhoofd en zong: ‘Kwi oh wah wah oh.’ Na de snede over het hoofd zong men: ‘Bene jürbür oh aoh bene jürbür oh eh.’
Allen gingen nu overeind staan: één pakte het ontvelde hoofd, een ander de huid daarvan, een derde het mes. Men hief alles op naar de zon en de üd tjerimetje (de man die het mes droeg) riep plechtig tot de zon: ‘Mir ah, aripe iripe nepi’ (zon, dit hoofd, nu snijd ik). Hij sprak deze woorden in de hoop een volgende keer nogmaals een mens te vangen. De üd tjerimetje begon te snijden aan de neus. Daarbij riepen alle aanwezigen: ‘Tjürowih ah, tjürowih ah’ (ontvang, ontvang) en allen zakten stilletjes aan door hun knieën totdat ze op hun knieën zaten.”
4. Het eten van het vlees
“Het vlees en de hersenen werden uiterst zorgvuldig verzameld en er werd een garmu van gemaakt: een koek van sago, vlees en rotandorens, die vooraf geplet werden. Vooral de jongelui moesten hiervan eten. Men verdeelde deze koek en zei: “en volgende keer zult gij vangen, zoals de rotandorens de mens vangen.” Ook de aanvankelijk weggeworpen huid werd gegeten. Waren de schedels ontvleesd, dan droogde men de koppen boven het vuur totdat ze wit waren geworden.
5. Enkele gegevens over de Jei-stam
“De sterkte van deze stam was in juli 1948: 1017 zielen, verdeeld over negen kampongs, dit is per kampong rond de 100 mensen; Bupul: 200. Deze Jei-Anim, bezaten oorspronkelijk een hogere materiële cultuur dan de Marind-Anim. Gezien de resultaten op de internaten te Merauke leren zij gemakkelijker dan de laatstgenoemden. Verschueren vertelde mij over de uitzonderlijke muzikale aanleg van dit volk.”
6. Links
zie ook: Koppensnellen aan de zuidkust
7. Bronnen
Overgenomen uit:
- Nieuw Guinea uw mensen zijn wonderbaar. Het leven der Papua’s in Zuid Nieuw Guinea, Dr. J. Boelaars, Bussum 1953.
Verder:
- Snellen om namen. De Marind Anim van Nieuw-Guinea door de ogen van de missionarissen van het Heilige Hart 1905-1925, Raymond Corbey, Leiden 2007
- Jan Verschueren's Description of Yéi-nan Culture (Extracted from the Posthumous Papers). Verhandelingen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde 99, J.van Baal, The Hague: Martinus Nijhoff, 1982.