Onder sterke Amerikaanse druk en een dreigende Indonesische invasie in Nederlands Nieuw-Guinea moest Nederland in 1962 zijn laatste kolonie in de Oost opgeven. Na de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949) was alleen Nieuw-Guinea in deze regio onder Nederlands bestuur gebleven. Op 1 oktober 1962 werd het Nederlandse bestuur overgedragen aan een tijdelijke VN-bestuur (UNTEA) en op 1 mei 1963 nam Indonesië de feitelijke macht over. Het grondgebied werd omgedoopt tot West-Irian en kreeg later de naam Irian Barat. Pas in 1969 werd onder auspiciën van de VN een referendum over definitieve aansluiting bij Indonesië, dan wel onafhankelijkheid, gehouden. Het was in de jaren zestig in het belang van de VS om de Indonesische president Sukarno binnen het Westerse kamp te houden President John F. Kennedy was bang dat als in Zuidoost-Azië Indonesië communistisch zou worden, Vietnam, Maleisië en Thailand zouden volgen. Mede dankzij Sukarno’s steun aan de bestrijding van het communisme kreeg hij Amerikaanse steun voor zijn claims op Nieuw-Guinea. Het gevolg was dat veel Papua's zich door de Nederlandse overheid in de steek gelaten voelden en Nederland zag zichzelf als slachtoffer van de gespannen verhoudingen tussen Amerika en Rusland, de zogeheten ‘Koude Oorlog’.
1. Status Nederlands Nieuw-Guinea onopgelost
2. Ontstaan van Akkoord van New York
3. Beëindiging van de vijandelijkheden
4. De werkzaamheden van UNSF
5. UNTEA gaat aan de slag
6. Het einde van de PVK
7. Nieuw-Guinea Raad ontbonden
8. Aanhangers Sukarno winnen terrein
9. Alleenheerschappij van Indonesië
10. Links
11. Bronnen
1. Status Nederlands Nieuw-Guinea onopgelost
Bij de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 was de status van Nederlands Nieuw-Guinea onopgelost gebleven. Het gebied was nog steeds betwist, toen Indonesië de zaak in 1954 voorlegde aan de Verenigde Naties. Sukarno maakte daarbij gebruik van de totstandkoming van het Blok van ongebonden landen. Jakarta voerde aan dat het grondgebied aan Indonesië toebehoorde en moest worden bevrijd van de Nederlandse koloniale overheersing. Nederland hield staande dat de Papua’s geen Indonesiërs, maar Polynesiërs waren. Daarom zouden ze over hun eigen toekomst moeten kunnen beslissen wanneer ze in staat waren om dat te doen. De toekomst van het grondgebied werd een aantal keren besproken tijdens gewone zittingen van de Algemene Vergadering van 1954 tot 1957 en bij een speciale sessie in 1961. Er werden echter geen resoluties over deze kwestie aangenomen. De Indonesische president Sukarno begon in 1961 een militaire 'confrontatiepolitiek' om Nieuw-Guinea alsnog in handen te krijgen. Nederland stuurde troepen om de militaire dreiging te keren. Er werden in 1962 bijna 10.000 Nederlandse militairen naar het gebied gezonden. Ze moesten op het eind zelfs in burger vliegen omdat de VS niet toeliet dat militairen in op Amerikaanse bodem zouden landen. In Nieuw-Guinea ontstonden gewapende conflicten en er dreigde een Indonesische invasie. Nederland werd al snel teruggefloten door de VN en Indonesië sloeg een Nederlands voorstel voor overdracht van de onafhankelijkheid van Nieuw-Guinea af.
2. Ontstaan van Akkoord van New York
In december 1961 bood de Birmese secretaris-generaal U Thant, die als waarnemend secretaris-generaal was benoemd na het plotselinge overlijden van zijn voorganger Dag Hammarskjöld, zijn diensten aan om te zoeken naar een oplossing van het geschil. Hij stelde informele besprekingen tussen de partijen voor. Het overleg zou plaatsvinden in het bijzijn van de voormalige Amerikaanse ambassadeur Ellsworth Bunker die zou fungeren als vertegenwoordiger van de VN-secretaris-generaal. U Thant kon op 31 juli 1962 eindelijk aankondigen dat een akkoord was bereikt, De officiële onderhandelingen zouden onder zijn auspiciën plaatsvinden. Beide partijen ondertekenden op 15 augustus 1962 het zogeheten ‘plan Bunker’ dat in New York werd ondertekend door Nederland, Indonesië en de Verenigde Naties. Het zogeheten Akkoord van New York voorzag in een overgangsbewind van de VN. Het Tijdelijk Uitvoerend Gezagsorgaan (United Nations Temporary Executive Authority, UNTEA) zou het bestuur over Nieuw-Guinea vormen en het daarna aan Indonesië moeten overdragen. Het tussenbewind van UNTEA liep vanaf 1 oktober 1962 tot 1 mei 1963. Het handhaven van orde en rust was een taak van de Algemene Politie en een kleine veiligheidsmacht van de VN, de 1600 man sterke United Nations Security Force (UNSF). Deze troepen werden nagenoeg geheel geleverd door Pakistan. Naarmate meer Indonesische politiemensen opengevallen plaatsen gingen bezetten, kon de politie steeds losser van het bestuur opereren en werd aan bestuursambtenaren steeds meer zeggenschap ontnomen.
3. Beëindiging van de vijandelijkheden
Om de weg vrijmaken voor de komst van UNTEA en UNSF moest eerst een staakt-het-vuren tussen de Indonesische en Nederlandse troepen van kracht worden. Op 15 augustus 1962 werd afgesproken dat de vijandelijkheden met onmiddellijke ingang zouden worden beëindigd. U Thant moest volgens de afspraken personeel toewijzen bij het observeren van de wapenstilstand, de bescherming van Nederlandse en Indonesische militairen, ingrijpen bij schendingen van de wapenstilstand, ondersteuning bij het informeren van Indonesische infiltranten in het oerwoud over het bestaan van de staakt-het-vuren en hulp bij het bevoorraden van de Indonesische troepen.
U Thant benoemde zijn militaire adviseur, brigadier-generaal (later generaal-majoor) Indar Jit Rikhye uit India, tot leider van het VN-observatieteam van de wapenstilstand. Zes lidstaten (Brazilië, Ceylon, India, Ierland, Nigeria en Zweden) leverden 21 waarnemers voor dit doel. Ze waren afkomstig uit troepen van deze landen die dienden bij United Nations Emergency Force in Congo. Binnen enkele dagen na de ondertekening van het ‘Akkoord van New York’ gingen de eerste waarnemers aan de slag.
De Nederlandse militaire commandant liet de wapenstilstand op 18 augustus 1962 om 0001 GMT ingaan en de Nederlandse Landmacht trok zich terug in de belangrijkste garnizoenssteden Hollandia, Biak, Sorong, FakFak, Kaimana en Merauke. De luchtmacht en marine bleven nog wel patrouilleren aan de grenzen van Nederlands Nieuw-Guinea. Na een bezoek van generaal Rikhye aan Jakarta werden de eerste contacten gelegd met de Indonesische troepen in de jungle. In uitzendingen van zowel Nederlandse als Indonesische radiostations en pamfletten die boven de jungle werden gedropt werd bericht over het van kracht zijnde staakt-het-vuren. Steun in de vorm van transport door de lucht werd gegeven door de Dertiende United States Task Force voor het Verre Oosten en de Royal Canadian Air Force. VN-vliegtuigen brachten goederen naar onder meer Sorong, FakFak, Kaimana en Merauke.
4. De werkzaamheden van UNSF
Op 21 september 1962 kon generaal Rikhye melden dat voor alle Indonesische troepen die in West-Irian waren gelegerd de bevoorrading was verzekerd en dat meer dan 500 Indonesische politieke gevangenen waren gerepatrieerd. Alle afspraken en maatregelen omtrent het staakt-het-vuren waren zonder incidenten nagekomen. In aanvulling op het toezicht op de waarnemersteam werd generaal Rikhye belast met het maken van voorlopige regelingen voor de komst van de VN-veiligheidsmacht UNSF. Deze ‘politie-tak’ van UNTEA vormde een aanvulling op de bestaande Papua-politie en het Papua Vrijwilligers Korps, dat bij de komst van de UNTEA geen deel meer uitmaakte van de Nederlandse strijdkrachten en ter beschikking was gesteld van de secretaris-generaal. UNSF moest zorgen voor de uitvoering van het administratieve mandaat van UNTEA en toezicht houden op de opbouw van een levensvatbare, lokale politie. UNSF zou haar taken beginnen zo spoedig mogelijk na een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN, uiterlijk op 1 oktober 1962. De Pakistaanse UNSF-commandant Said Uddin Khan kwam op 4 september in Hollandia aan en de eerste 340 man van UNSF arriveerde op 3 oktober. Het 14de en 18de Punjab Regiment werden op 8 oktober na een zeereis van 6000 mijl ontscheept op de kust van Sorong. Het hoofdkwartier van de Pakistaanse troepen werd gevestigd op Biak. De UNSF-macht bestond uit 1500 Pakistaanse troepen met ondersteuning van Canadese en Amerikaanse vliegtuigen en bemanningen. Dat waren 16 officieren en manschappen van de Royal Canadian Air Force (met twee Twin Otter-vliegtuigen) en een detachement van ongeveer 60 man van de United States Air Force (met drie DC-3 vliegtuigen). De Canadezen begonnen op 12 september aan hun taak. Ze zouden de komenden zeven maanden 675 vlieguren maken onder moeilijke omstandigheden. In Nieuw-Guinea bevonden zich op 1 oktober 1962 naar schatting 1500 Indonesische infiltranten. Dit contigent had de naam Kontindo (Kontingen Indonesia). Ook deze militairen kwamen onder gezag van UNTEA.
5. UNTEA gaat aan de slag
Volgens VN-resolutie 1752 waren de Verenigde Naties verantwoordelijk voor het bestuur van de westelijke helft van Nieuw-Guinea. De resolutie werd op 21 september 1962 goedgekeurd met 89 stemmen voor, 0 tegen en 14 onthoudingen. De VN-secretaris-generaal zond zijn adjunct-kabinetschef, José Rolz-Bennett, als zijn vertegenwoordiger naar West-Nieuw-Guinea. De uit Guatemala afkomstige Rolz-Bennett arriveerde op 21 september 1962 in Hollandia en maakte als tijdelijke ‘Administrator’ (gouverneur) al snel de eerste afspraken over de overdracht van het gezag aan UNTEA. In de ‘eerste fase’ (tot 1 mei 1963) zouden noch Nederlandse noch Indonesische ambtenaren de hoogste achttien bestuurlijke functies bekleden. Echter driekwart van de Nederlandse bestuursambtenaren had al lang besloten Nieuw-Guinea te verlaten vóór 1 oktober. De VN wilde voorkomen dat er in het bestuur een vacuüm zou ontstaan. Rolz-Bennett rekruteerde voor de lege posten in korte tijd een internationaal gezelschap ambtenaren van 32 nationaliteiten (die vaak noch Nederlands, noch Indonesisch spraken). Redelijkerwijs kon van dit apparaat noch enige kennis noch een binding met Papua worden verwacht. Elf Nederlandse bestuursambtenaren traden in dienst bij UNTEA om het overgangsbewind bij te staan. De opengevallen plaatsen als onderafdelingscontroleur werden bezet door Papua-ambtenaren, die allen niet voldoende waren opgeleid. Ze werden later vervangen door Indonesische ambtenaren.
De overdracht van het Nederlandse gezag aan UNTEA vond plaats op 1 oktober 1962 en in overeenstemming met het Akkoord van New York werd de vlag van de Verenigde Naties gehesen naast die van Nederland. Voor het eerst in de geschiedenis was het secretariaat van de VN verantwoordelijk voor een gebied. De Nederlandse troepen in Merauke, Kaimana en FakFak keerden via Biak naar huis terug. Sorong was de laatste garnizoensplaats die werd geëvacueerd. Voor zijn vertrek uit Nieuw-Guinea op 28 september had de Nederlandse gouverneur, Pieter Johannes Platteel, de bevolking opgeroepen haar steun te geven aan het bestuur van de Verenigde Naties dat zou proberen om het welzijn van de inwoners te waarborgen. Op 10 november werd de Universitas Cenderawasih (Paradijsvogel Universiteit), kortweg Uncen, opgericht met prof. Soegarda Poerbakawatja als eerste rector. Rolz-Bennett had een order getekend om op 15 oktober amnestie te verlenen aan alle politieke gevangenen die vóór 1 oktober 1962 waren veroordeeld. U Thant benoemde op 22 oktober Djalal Abdoh uit Iran tot nieuwe VN-administrateur (gouverneur). De terugtrekking van de Nederlandse troepen werd op 15 november 1962 zonder incidenten voltooid. Op die dag arriveerde de Iraniër in Hollandia en nam de taken over van Rolz-Bennett. De volgende dag vloog Rolz-Bennett terug naar het hoofdkwartier in New York.
6. Het einde van de PVK
Het Papoea Vrijwilligers Korps (PVK) was bij de overdracht op 1 oktober onder het UNTEA-bestuur gekomen. Het Korps, bestaande uit ongeveer 350 militairen, werd teruggetrokken op de kazerne Arfai in Manokwari (Vogelkop). Op 30 september werd de Morgenster voor het laatst gestreken op Arfai. Een aantal Papua’s was daarover zo woest dat ze een vlaggenmast met hun parangs tot mootjes hakten om te voorkomen dat de gehate rood-witte vlag aan de mast zou wapperen. Tot 1 januari 1963 zou alleen de blauwe VN-vlag boven Arfai wapperen. In september had een delegatie van de Nieuw Guinea Raad het PVK nog bezocht en de manschappen erop gewezen dat na het vertrek van Nederland zij de beschermers en verdedigers van het Papua-volk waren. Alle Nederlandse officieren en onderofficieren van het PVK werden vervangen door officieren uit de Filipijnen die later op hun beurt werden vervangen door Indonesiërs. Op 21 januari 1963 werd het commando formeel overgedragen aan een Indonesische officier en de laatste Nederlandse officieren vertrokken uit Nieuw-Guinea. Al snel werden het PVK, de Papua-politie en de Papua-ambtenaren het mikpunt van Indonesische militairen. Zij gingen op scholen op zoek naar Papua-vlaggen, boeken in het Nederland en Engels en plunderden Chinese winkels. Dit tot ergernis van het PVK dat besloot hiertegen op te treden omdat het UNTEA-bestuur geen aandacht schonk aan de overtredingen. Op 16 februari 1963 raakte een PVK-bataljon betrokken bij een schermutseling met Indonesische militairen en sergeant Frits Awom schoot twee plunderaars dood. Pas toen werden extra Pakistaanse UNSF-vredestroepen ingevlogen. Op de ochtend van 18 februari keerde het PVK terug naar de kazerne, maar niet alle wapens die ook waren verspreid onder de bevolking, werden teruggegeven. Op 20 februari werd het PVK ontwapend door de Pakistani, bijgestaan door Indonesische mariniers. Op 17 maart werden 10 leden van het PVK twee dagen gehoord door een VN-rechtbank in Manokwari. Ze werden gevangen gezet en van de PVK’ers kwamen de laatsten op 28 april, drie dagen voor de overdracht aan Indonesië, vrij. De 133 Papua’s in het PVK werden door UNSF-commandant Said Uddin Khan ontslagen. De ontslagbrief was gedateerd op 7 maart en ondertekend door de Indonesische PVK-commandant, majoor A.R. Ramly.
7. Nieuw-Guinea Raad ontbonden
UNTEA was ook verantwoordelijk voor twee zittingen van de op 5 april 1961 geïnstalleerde Nieuw-Guinea Raad, het door Nederland ingestelde democratische parlement van het gebied. De raad zou de Papua’s snel een vorm van zelfbestuur moeten geven. VN-administrateur Djalal Abdoh stelde bij decreet nieuwe leden aan voor de naar Nederland vertrokken raadsvoorzitter Frits Sollewijn Gelpke en zijn plaatsvervanger Markus W. Kaisiepo. Op 4 december 1962 legden de leden van de raad in aanwezigheid van Abdoh hun nieuwe ambtseed af. Zij beloofden het Akkoord van New York loyaal uit te voeren en zwoeren trouw aan UNTEA. De raad besloot dat de leden naar hun achterban zouden terugkeren om persoonlijk de nieuwe politieke situatie aan hun kiezers uit te leggen. In februari 1963 bracht een raadsdelegatie een bezoek aan Jakarta en ging in audiëntie bij president Sukarno. Die hield tegenover de delegatie de mogelijkheid voor een ‘vrije keuze’ in 1963 open. Op een ‘speciale zitting’ op 23 april 1963 sprak VN-man Abdoh de raad toe en gaf een overzicht van de verrichtingen van UNTEA. De Nieuw-Guinea Raad ontbond zichzelf op 1 mei 1963 om 12.31 uur, één minuut na de bestuursoverdracht van UNTEA aan Indonesië.
8. Aanhangers Sukarno winnen terrein
Op 31 december 1962 werd de Nederlandse vlag vervangen door de Indonesische en die hing nu naast de vlag van de Verenigde Naties. De ceremonie werd bijgewoond door de Indonesische landmachtchef generaal Achmed Yani en hoge officieren van zee- en luchtmacht. Aan aanhangers van de Republiek Indonesia werden roodwitte vlaggen uitgereikt, evenals Garduda-insignes en portretten van president Sukarno. Het tij begon te keren. Er volgden betogingen met eisen als verkorting van de UNTEA-periode en volledige aansluiting bij Indonesië. Een delegatie van zeven Papua-prominenten pleitte bij de VN in New York voor de bestuursoverdracht op 1 januari 1963. De indienstneming van Indonesisch personeel en afvloeiing van niet-Indonesisch UNTEA-personeel werd versneld uitgevoerd. Op 13 maart 1963 werden de diplomatieke betrekkingen tussen Indonesië en Nederland hervat. In april kondigde de Indonesische regering aan dat een Papua-lid van de Nieuw-Guinea Raad, E.J. Bonay, op 1 mei zal worden geïnstalleerd als de eerste gouverneur van Irian Barat (de Indonesische naam voor Nederlands Nieuw-Guinea). Hij zou worden bijgestaan door een Indonesische plaatsvervanger en het gebied zou een provincie van de Republiek Indonesië worden. In de aanloop naar de overdracht van het bestuur waren alle bepalingen van het Akkoord van New York volledig uitgevoerd. De verstandhouding tussen de Indonesische vertegenwoordiging en UNTEA bleef goed tot de machtsoverdracht op 1 mei. Tijdens de laatste dagen van april arriveerden circa 30 Indonesische oorlogsschepen in Biak en Hollandia voor de overdrachtsceremonie. De Pakistaanse UNSF-eenheden trokken zich terug op Biak, direct nadat ze waren vervangen door Indonesische troepen. Indonesië had het overgangsbestuur steeds gezien als een noodzakelijk kwaad dat zo snel mogelijk moest worden beëindigd. Sukarno pleitte voor een kortere termijn van UNTEA en kreeg de VN zo ver dat de overdracht aan Indonesië vervroegd op 1 mei 1963 zou plaatsvinden.
9. Alleenheerschappij van Indonesië
Bij het laatste vlaggenceremonieel op 1 mei 1963 werd om 12.30 uur de VN-vlag gestreken. In Hollandia wapperde nadien alleen de Indonesische vlag. De matoa-boom, die drie jaar eerder was geplant ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de stad, werd omgehakt. De kabinetschef van U Thant, C.V. Narasimhan uit India en scheidend VN-administrator Djahal Abdoh hielden bij de ceremonie een korte toespraak en de overdrachtsakte werd door Narasimhan en Sudjarwo Tjondronegoro (hoofd van de Indonesiërs binnen UNTEA, en later ambassadeur in Nederland) getekend. Tot de in 1969 te voltrekken ‘daad van zelfbeschikking’ behield West–Irian een bijzondere status. De Indonesische wet- en regelgeving werd van kracht, voor zover niet in strijd met rechten en vrijheden die waren gegarandeerd in het Akkoord van New York. Het gebied kreeg tot 1969 een eigen munt (de West-Irian Rupiah) en kreeg de naam Irian Barat. Hollandia werd voortaan officieel Kota Baru (Nieuwe Stad) genoemd. Sukarno bracht van 4 tot 6 mei 1963 een bezoek aan de stad en besloot daarna de hoofdstad naar zichzelf te noemen; Kota Baru werd Sukarnopura. De president beloofde de bevolking met het oog op de volksraadpleging in 1969 onder meer 100 miljoen dollar aan ontwikkelingshulp, 2000 leerkrachten en de oprichting van een eigen universiteit. Ook installeerde Sukarno een nieuw streekparlement met 42 door hemzelf benoemde leden, onder wie 33 Papua’s. Op 21 mei blijkt dat Nederland, Australië en de VN in het geheim zijn overeengekomen dat bij een referendum over zelfbeschikking geen rechtstreekse stemming onder de Papua-bevolking nodig is. In het Akkoord van New York was afgesproken dat de bevolking de kans zou krijgen hun keuze in vrijheid te maken met de hulp en medewerking van Abdoh en zijn staf. Het referendum zou niet in 1963, maar pas in 1969 via een stelsel van kiesmannnen worden gehouden.
10. Links:
- Themaverhaal: Het korte bestaan van het Papoea Vrijwilligers Korps
- Themaverhaal: Experiment met streekraad in Nieuw-Guinea
- Background Canada and Peacekeeping Operations in West New Guinea (West-Irian), juli 1986, National Defence Headquarters, Ottawa, Canada (pdf)
- Background Pakistani Force in New Guinea, West Irian (UNSF). Pakistan Army
- Background UNSF in West New Guinea, UN Peacekeeping Mission, (3 October 1962 30 April 1963)
- Gruss, Daniel, 2005, UNTEA and West New Guinea. Heidelberg, Max Planck Instituut. (pdf)
- Saltford, John Francis, 2000, UNTEA and UNRWI: United Nations Involvement in West New Guinea During the 1960's, PhD Dissertation, Hull, University of Hull. (pdf)
- TIME Magazine, oktober 1962, Indonesia: UNTEA Party
- US Department of State, Consular Trip to West Irian, 6 January to 2 February 1968. (pdf)
11. Bronnen:
- Bunell, F., 1962. The Kennedy Initiatives in Indonesia 1962. Ithaca, Cornell University Press.
- De Geus, P.B.R., 1984. De Nieuw-Guinea Kwestie. Aspecten van buitenlands beleid en militaire macht. Leiden, Nijhoff.
- Drooglever, P.J., 2005. Een Daad van Vrije Keuze: De Papoea’s van Westelijk Nieuw-Guinea en de grenzen van het zelfbeschikkingsrecht. Amsterdam, Uitg. Boom.
- Henderson, William, 1973. West New Guinea:The Dispute and the Settlement. South Orange, NJ: Seton Hall University Press.
- Higgins, Rosalyn, 1970. United Nations peacekeeping; Documents and commentary, Vol. II, Asia. London, Oxfort University Press.
- Jones, Matthew. Conflict and Confrontation in Southeast Asia, 1961-1965: Britain, the United States, Indonesia and the Creation of Malaysia (Cambridge: Cambridge Press, 2002): 31-62
- Lagerberg, C.S.I.J., 1990. Refugi. Man i hang am ap namel natin. / Vluchteling. Men hangt hem op aan niets. Rotterdam, Stichting Hulp aan Papoea’s in Nood (HAPIN).
- Lagerberg, Kees, 1979. West Irian and Jakarta Imperialism. London, C.Hurst & Compagny.
- Legge, J.D, 1963. ‘Indonesia after West Irian’, Austalian Outlook 17:5-20.
-Legge, J.D., 1972. Sukarno, A Political Biography. Londen, Allen Laine Penguin Press.
- Lijphart, Arend, 1966. The Trauma of Decolonization; The Dutch and West New Guinea. New Haven, Yale University Press.
- Netherlands New Guinea Instituut, 1960. Netherlands New Guinea: A People on the Way to Self-determination. Rotterdam.
- Penders, C.L.M., 2002. The West New Guinea Debacle, Dutch decolonisation and Indonesia 1945-1962. Leiden, KITLV Press.
– Saltford, John, 2003. The United Nations and the Indonesian Takeover of West Papua, 1962-1969. The anatomy of betrayal. New York, Routledge Curzon.
-Schlesinger, Arthur M., 1965. A Thousend Days: John F. Kennedy in the White House. Boston, Houghton Mifflin.
-Schoorl, Pim, 1996. Besturen in Nederlands-Nieuw-Guinea, 1945-1962. Leiden, KITLV Uitgeverij.
- Sharp, Nonie, 1977. The Rule and the Sword. The Story of West Irian. Victoria, Kebble Books.
- Veur, Paul W. van der, 1963. West Irian in the Indonesian Fold, Asian Survey 3.
- Veur, Paul W. van der, 1964. ‘The United Nations in West-Iriain; A critique’, International Organisation 18:60-73.
- Vlasblom, Dirk, 2004. Papoea. Een geschiedenis. Jakarta, Mets & Schilt.
- Willey, Keith, 1966. Assignment New Guinea. Brisbane, Jacaranda Press.
Commentaar en advies: Nol Hermans en Jan Willem Kroon, twee van de elf Nederlandse bestuursambtenaren die in dienst traden van UNTEA. (De elf zijn: A. Brand, A.A.M. Hermans, E.N. Hubatka, J.W. Kroon, H.A.M van de Meer, F.E. Meijer, R. Nether, A. van Paddenburg, A.E.M.J. Pans, E.A. Polansky en W. Zevenbergen.)