Ooggetuige van een koppensnelpartij

Koppensnellers in ouderwetse feestdosDe Nederlandse pater Jan Verschueren was in 1939 ooggetuige van een koppensnelpartij door de oorlogzuchtige Jei-stam in het dorpje Kekaju. Hij maakte daarvan aantekeningen, die door Dr. Jan H.M.C. Boelaars zijn verwerkt in zijn boek Nieuw Guinea uw mensen zijn wonderbaar. Verschueren beschreef de snelpartij, de slachting en de rituelen tot in detail. “Men sneed ter plaatse de hoofden af en om niet het hoofd stuk te slaan, sloeg men het slachtoffer op de rug of pijlde het.” Jan Verschueren overleed op 28 juli 1970 in een ziekenhuis in Jakarta.  

Inhoud  
1. De voorbereidingen voor een sneltocht
2. De slachtpartij
3. Het feest van de onthuiding
4. Het eten van het vlees
5. Enkele gegevens over de Jei-stam
6. Links
7. Bronnen

1. De voorbereidingen voor een sneltocht
“In een rommelig hoekje van de enige kast, die het keurige zelfgebouwde pastorietje Pater J. Verschueren zegent twee gekerstende bruidsparen te Bupul rijk was, vond ik enkele dagen later een paar bladzijden van de hand van Pastoor Verschueren, neergeschreven in de tijd, dat hij dit ressort bediende. Zij gaven een kijkje op het verleden van de Jei-stam, waarvan wij het gebied betreden. Djilla, de oorlogsaanvoerder van hier, begint te praten over de strijd. Hij verzamelt zijn lui en zegt: “Ik ga ook de anderen roepen”. Dan gaat hij rond en wijst een dag aan, waarop allen in zijn dorp zullen bijeen komen. Men komt bijeen. Djilla maakt bekend waarheen men zal gaan en stelt de datum van vertrek vast.

De stormloopdans van de MarindMen siert zich op, maakt kapero (sierpijlen), zet gezicht en lijf in de kalk en neemt jong klapperblad om het hoofd te versieren. Gezongen wordt er niet. Dan trekt men weg; vrouwen en kinderen gaan mee. Vanuit een rustplaats halverwege trekt de aanvoerder er met enkele lui op uit om ’s nachts de zaak te verkennen. Men ging van hieruit naar de Kumbe en naar de Kanum-mensen. Met hen gingen mee Kekaju, Seemb, Kedjau, Komadeo, Erambu, Birpa. Is alles in orde bevonden, dan komt hij terug en springt ten teken daarvan enkele malen met twee voeten van de grond. Hij geeft de route aan en zwijgend vertrekt men voordat het morgen wordt naar het dorp”, zo beschrijft pater Verschueren.

2. De slachtpartij
“Bij het dorp verdeelt men zich in drie groepen: twee omsluiten aan beide kanten het dorp, terwijl de aanvoerder in hetMappiërs in opmars midden achterblijft totdat de beide andere delen hun plaats hebben ingenomen (wat door boden wordt medegedeeld).  Men wacht de
dageraad af, dan gaat de aanvoerder stiekum met pijl en boog voorop, schiet de eerste de beste neer, roept zijn naam en dan begint de slachtpartij. Men bracht ook de pugul mede. Deze knots is afkomstig van een déma, een god van de Marind-Anim. Het verhaal luidt aldus: op de plaats Moga gekomen, klommen de kinderen in een boom om de vruchten er af te halen, toen die boom ineens heel hoog opschoot. Een van de kinderen sprong naar beneden; de déma sloeg het met een pugul dood. Daardoor leerde men dit wapen kennen.

Sommigen hadden een pugul bij zich, anderen niet. Men sneed ter plaatse de hoofden af en om niet het hoofd stuk Formatie van Mappi-strijderste slaan, sloeg men het slachtoffer op de rug of pijlde het. Velen werden levend gevangen en levend onthalsd, zodat het lichaam rondtolde, wegliep of zichzelf de hals volstopte met blaren en zand. Ook armen en kuiten werden meegedragen, sommige lijken helemaal. Kinderen van de vijand werden meegenomen en als eigen kind opgevoed. Als men een kind te pakken had, vergat men te snellen. Jonge vrouwen werden vermoord als iedere volwassene. De vader leerde het snellen aan zijn jongen: hij greep de ongelukkige, hield hem vast en liet hem door zijn zoon doodslaan.”

3. Het feest van de onthuiding
Huis van de neusdoorsteking “Terug in het dorp at men eerst hand en been op, maar liet de hoofden zolang aan een rotan hangen totdat de ogen uitpuilden en de kop rot was geworden. Dan werden alle snellers bijeengeroepen, opperhuid en haren werden weggewassen. Het feest van de onthuiding kon beginnen. Wanneer men de huid van het hoofd deed, zette men het mes op het voorhoofd en zong: ‘Kwi oh wah wah oh.’ Na de snede over het hoofd zong men: ‘Bene jürbür oh aoh bene jürbür oh eh.’

Bijgeloof is reden om zieke vrouw toegang tot haar huis te ontzeggenAllen gingen nu overeind staan: één pakte het ontvelde hoofd, een ander de huid daarvan, een derde het mes. Men hief alles op naar de zon en de üd tjerimetje (de man die het mes droeg) riep plechtig tot de zon: ‘Mir ah, aripe iripe nepi’ (zon, dit hoofd, nu snijd ik). Hij sprak deze woorden in de hoop een volgende keer nogmaals een mens te vangen. De üd tjerimetje begon te snijden aan de neus. Daarbij riepen alle aanwezigen: ‘Tjürowih ah, tjürowih ah’ (ontvang, ontvang) en allen zakten stilletjes aan door hun knieën totdat ze op hun knieën zaten.”

4. Het eten van het vlees
Strijders uit de Mappi-streek“Het vlees en de hersenen werden uiterst zorgvuldig verzameld en er werd een garmu van gemaakt: een koek van sago, vlees en rotandorens, die vooraf geplet werden. Vooral de jongelui moesten hiervan eten. Men verdeelde deze koek en zei: “en volgende keer zult gij vangen, zoals de rotandorens de mens vangen.” Ook de aanvankelijk weggeworpen huid werd gegeten. Waren de schedels ontvleesd, dan droogde men de koppen boven het vuur totdat ze wit waren geworden.

De kaak werd met drie touwtjes vastgebonden: tweeDe vredespijp wordt aangestoken aan de uiteinden, één in het midden. Een rotan hing vanuit een boom naar beneden. Deze werd gespleten en de koppen daaraan tot een tros bevestigd. Van de botten van armen en benen werd een ladder gemaakt langs twee rotans naar boven. De koppen hingen aan de neus; de knokkelbeentjes van handen en voeten werden aan een touwtje geregen en door de oude lui om de hals gedragen. De naam werd, zo deze niet bekend was, aan het slachtoffer gevraagd en later aan eigen kind gegeven. Dit werd verklaard als: de vader wil zijn heldendaad in herinnering doen blijven.”

5. Enkele gegevens over de Jei-stam

“De sterkte van deze stam was in juli 1948: 1017 zielen, verdeeld over negen kampongs, dit is per kampong rond de 100 mensen; Bupul: 200. Deze Jei-Anim, bezaten oorspronkelijk een hogere materiële cultuur dan de Marind-Anim. Gezien de resultaten op de internaten te Merauke leren zij gemakkelijker dan de laatstgenoemden. Verschueren vertelde mij over de uitzonderlijke muzikale aanleg van dit volk.”

6. Links 
zie ook:
Koppensnellen aan de zuidkust

7. Bronnen
Overgenomen uit:

- Nieuw Guinea uw mensen zijn wonderbaar. Het leven der Papua’s in Zuid Nieuw Guinea, Dr. J. Boelaars, Bussum 1953.
Verder:
-
Snellen om namen. De Marind Anim van Nieuw-Guinea door de ogen van de missionarissen van het Heilige Hart 1905-1925, Raymond Corbey, Leiden 2007
- Jan Verschueren's Description of Yéi-nan Culture (Extracted from the Posthumous Papers). Verhandelingen van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde 99, J.van Baal, The Hague: Martinus Nijhoff, 1982.