Het Papoea Vrijwilligers Korps (PVK)* wordt in februari 1961 opgericht om de Papua-bevolking te betrekken bij de bescherming van de belangen van Nederlands Nieuw-Guinea. Het wordt primair opgericht uit politieke motieven in het kader van het Tienjarenplan uit april 1960 van het kabinet De Quay. Militaire motieven komen op de tweede plaats. De Nederlandse regering streeft naar een versnelde ontwikkeling van de kolonie als voorbereiding op de onafhankelijkheid. Het PVK moet de maatschappelijke ontwikkeling bevorderen door naast de militaire opleiding ook burgeropleidingen te verzorgen. Het korps zou de kern moeten worden van het leger van een onafhankelijk West-Papua. De autochtone troepen zijn onontbeerlijk in het patrouilleren in de jungle en moerasgebieden en zijn daarmee een versterking van de militairen van de Nederlandse landmacht en Korps Mariniers. De Indonesische president Sukarno eist het gebied echter op; de Nederlandse kolonie moest deel worden van de jonge republiek Indonesië. Een politiek conflict tussen Nederland en Indonesië volgt. Het PVK, een uniek vijfde onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht, overleeft de politieke veranderingen niet en het project moet noodgedwongen worden beëindigd. Als Indonesië op 1 mei 1963 het bestuur van Nieuw-Guinea overneemt van een tussenbestuur van de Verenigde Naties, wordt het korps ontbonden. De Papua-militairen blijven werkloos achter.
Inhoud:
1. Papoea Bataljon indirecte voorloper van PVK
2. Diplomatiek overleg over voorstel Luns
3. Geen ruchtbaarheid aan oprichting PVK
4. Nederlands kader voor PVK
5. Speciaal gebouwde legerplaats Arfai
6. Als rimboesoldaat is PVK’er niet te evenaren
7. Vijf pelotons sneller klaargestoomd
8. PVK treedt op tegen infiltranten op Gag
9. Bestuursoverdracht aan UNTEA
10. Links
11. Bronnen
1. Papoea Bataljon indirecte voorloper van PVK
2. Diplomatiek overleg over voorstel Luns
In het Tienjarenplan stelt de regering De Quay een versnelde voorbereiding op zelfbeschikking van de Papua’s voor vanwege de dreiging door en het groeiende militair potentieel van Indonesië en het toenemende politiek isolement van Nederland in de wereld (met name in de Verenigde Naties). De nieuwe gouverneur van Nederlands Nieuw-Guinea Pieter Platteel adviseert in maart 1959 tot de oprichting van een Papoea Vrijwilligers Korps. Mede op basis van dit advies stelt staatssecretaris van Binnenlandse Zaken Theo Bot, speciaal belast met Nederlands Nieuw-Guinea, aan de ministerraad de oprichting voor. Op 11 december 1959 gaat het kabinet De Quay in beginsel akkoord. Het duurt tot februari 1961 voordat koningin Juliana het Koninklijk Besluit tekent waarin de instelling van het korps is vastgelegd. Premier De Quay schetst op 28 juli 1961 de situatie: ‘De medewerking van de Verenigde Staten zal slechts kunnen worden verkregen voor een voor Indonesië aanvaardbare procedure en een dergelijke procedure zal voor Nederland per definitie onaanvaardbaar zijn.’
In 1961 is er druk diplomatiek overleg over een voorstel van minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, om Nieuw-Guinea tijdelijk onder het bestuur van de Verenigde Naties te plaatsen en het daarna aan de Papua’s over te dragen. Indonesië is het hier niet mee eens, omdat zij op deze manier buitenspel gezet zou worden. Nederland gaat echter voort op deze weg, onder andere door in Nieuw-Guinea een eigen gekozen parlement (de Nieuw-Guinea Raad), een eigen vlag en een eigen volkslied toe te staan.
3. Geen ruchtbaarheid aan oprichting PVK
PVK-commandant Van Heuven noemt in zijn rapport uit 1960 een aanvankelijke sterkte van 200 man en uiteindelijk een sterkte van ongeveer 660 man. Echter, gouverneur Platteel vindt dat het PVK een sterkte van 300 à 450 man moet krijgen. Voor de aanloopkosten wordt een bedrag van één miljoen gulden uit de begroting van Defensie voor het jaar 1960 beschikbaar gesteld. De kosten komen grotendeels ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken. Voor 1960, 1961 en 1962 is in het Tienjarenplan in totaal 8,5 miljoen gulden begroot. Op 7 januari 1960 vraagt de minister van Defensie nog aan de commandant van de Zeemacht in Nieuw-Guinea om geen enkele ruchtbaarheid te geven aan de oprichting van het PVK.
Het PVK is een zelfstandig onderdeel van de Nederlandse krijgsmacht en dat betekent dat de Papua-soldaten in dienst zijn van het Koninkrijk der Nederlanden. Er wordt gesteggeld over de vraag of het aanvaardbaar is of zij de status van Nederlands ambtenaar kunnen verkrijgen, terwijl gouvernementsambtenaren in Nieuw-Guinea die status niet hebben. Vanaf de oprichting is ook de plaats in de militaire structuur van het PVK niet helemaal duidelijk. In de eerste instructie wordt vermeldt dat het korps rechtstreeks onder bevel van de gouverneur van Nederlands Nieuw-Guinea valt, die de opperbevelhebber van de strijdkrachten is. De Commandant Strijdkrachten in Nieuw-Guinea (COSTRING), die de Nederlandse strijdkrachten operationeel onder zijn bevel heeft, vindt echter dat het PVK onder zijn gezag behoord te staan. De PVK-peletons, die in de operationele periode daadwerkelijk tegen de zogenaamde infiltranten worden ingezet, komen onder operationeel bevel van COSTRING.
4. Nederlands kader voor PVK
Het kader van het korps bestaat uit militairen van de drie krijgsmachtdelen. Er worden twintig man van de Koninklijke Marine, dertien van de Koninklijke Landmacht en elf man van de Koninklijke Luchtmacht beschikbaar gesteld. Commandant wordt luitenant-kolonel der mariniers W.A. van Heuven. In september 1961 wordt met de werving begonnen. De belangstelling onder jonge Papua’s is groot; het aantal gegadigden is een veelvoud van het aantal dat geplaatst kan worden. Zo staan bij het politiebureau in Hollandia duizenden mannen in de rij, van wie er slechts 30 worden aangenomen. Uit alle kandidaten worden in totaal 200 mannen geselecteerd, die op 1 november met de opleiding beginnen. Veel rekruten beschouwen het PVK als de voorloper van een eigen nationaal leger. Zij geloven dat Nieuw-Guinea onafhankelijk zal worden, zeker als De Nieuw-Guinea Raad op 1 december 1961 besluit de naam van het gebied te veranderen in West Papua. ‘De vlag is al gekozen, we hebben al een volkslied, dus die onafhankelijkheid zal ook wel komen’, zegt een van hen bij de selectieprocedure. Koningin Juliana heeft in de troonrede van 1960 het Papua-volk zelfbeschikking beloofd en de Nieuw-Guinea Raad zou die moeten realiseren.
5. Speciaal gebouwde legerplaats Arfai
De sollicitanten komen uit alle delen van Nieuw-Guinea en beginnen bij Manokwari aan een driejarige militaire en civiele opleiding. Zij worden gelegerd in de speciaal voor hen gebouwde legerplaats Arfai, ongeveer 15 kilometer ten zuiden van Manokwari tegen het Arfakgebergte. De kazerne is ideaal aan zee gelegen tegen hellend terrein. Als persoonlijke bewapening heeft een PVK’er een karabijn (Mauser 7,62 mm Nato met bajonet) en een kapmes. De soldaat krijgt een soldij van 34 gulden per maand en een toeslag van 1 gulden per dag tijdens patrouilles. Het Kaki-uniform bestaat uit een basisjas met korte of lange broek van groene katoen en rimboelaarzen. Met glimmende knopen, rode schouderpassanten, een rood/zwart fluitkoord en een rode sjerp kan de basiskleding ook als fraai uitgaanstenue worden gedragen. De rimboepet is in dat geval vervangen door een vilten hoed met rode band, met op de opgeslagen rand het korpsembleem en een rode kokarde met een pluim van zwarte veren.
Alles in de legerplaats Arfai is nieuw, van de kombuisinrichting tot de blauwe zwembroekjes van de soldaten. Een naar een idee van commandant Van Heuven. Door het Britse uiterlijk van het ceremoniële tenue krijgt het PVK al snel de bijnaam The Queen’s Own Arfak Highlanders.
6. Als rimboesoldaat is PVK’er niet te evenaren
Het PVK is aanvankelijk een opleidingseenheid. De eerste opleiding gaat op 1 november 1961 van start. De Papua-soldaten zijn grotendeels georganiseerd in 10 opleidingsklassen. Het korps bereikt onder leiding van kolonel Van Heuven een omvang van 5 pelotons van elk 37 man, waarvan 25 Papua's. De pelotons worden aangevoerd door een Europese pelotonscommandant en opvolgend pelotonscommandant. De Papua’s zijn als rimboesoldaat niet te evenaren. De korporaals en soldaten van een eenheid zijn standaard uitgerust met Mauser-karabijnen. Deze FN-karabijnen zijn gewijzigde Nederlandse politiekarabijnen. Bij de Papua-karabijn behoort een speciale bajonet die is vervaardigd door de Nederlandse wapenfabriek AI in Hembrug. Ook is voor deze wapens een speciale schiettap ontwikkeld voor geweergranaten. De officieren en adjudant-onderofficieren zijn uitgerust met het pistool Browning M.46. Naast karabijnen, zijn vanaf mei 1962 ook Uzi's in gebruik bij dit korps. Het betreft dezelfde uitvoering die ook in 1961 bij de landmacht in Nederland wordt ingevoerd. Elk peloton is voorzien van acht Uzi's die in handen worden gegeven van de groepscommandanten. Bij opheffing van het korps in 1963 zijn er 129 exemplaren aanwezig.
In januari 1962 dringt de Nieuw-Guinea Raad aan op een snelle uitbreiding van het Papoea Vrijwilligers Korps. Kolonel Van Heuven antwoordt hierop met de boodschap dat gezien de opgedane ervaringen de opleidingstijd verkort kan worden, waardoor het oorspronkelijk gestelde doel van 800 man in drie jaar tijd, op 1200 man gebracht kan worden. Bovendien worden in juni 1962 een achttal Papua-kandidaten voor een opleiding tot officier geselecteerd, die in het najaar zou kunnen beginnen. Op 12 september 1962 worden ook zestien korporaals tot sergeant-PVK bevorderd. Indonesië besluit de militaire druk verder op te voeren. Meer troepen worden beschikbaar gesteld voor een mogelijke grote aanval, bovendien nemen aantal en omvang van de infiltraties begin 1962 fors toe. Het conflict draait uit op een militaire confrontatie.
7. Vijf pelotons sneller klaargestoomd
De PVK-soldaten gaan in samenwerking met het Korps Mariniers en de lokale politie optreden tegen infiltranten op Nieuw-Guinea. Reeds na vier maanden opleiding informeert de Commandant Strijdkrachten in Nieuw-Guinea of eenheden van het PVK op korte termijn ingezet kunnen worden. Het PVK moet vervroegd in actie komen. De korpscommandant reageert door de beste rekruten in vijf pelotons te plaatsen, die vervolgens klaargestoomd worden voor het zelfstandig opsporen en onschadelijk maken van kleine groepen infiltranten in de oerwouden en moerassen. Bij de bestrijding van grotere groepen infiltranten is het de taak van de PVK-pelotons om de Nederlandse troepen op het spoor van de infiltranten te zetten. De vijf pelotons bestaan uit 25 Papua-soldaten onder leiding van een Nederlandse pelotonscommandant met vier officieren en zes onderofficieren. Vanaf maart tot augustus 1962 zijn de vijf pelotons herhaaldelijk tegen infiltranten ingezet. Hierbij wordt een schema gehanteerd, waarbij steeds drie pelotons in actie zijn, terwijl twee pelotons op adem komen in de Legerplaats Arfai. In mei 1962 worden vier Cetme-geweren, die veroverd zijn op Indonesische infiltranten, overgedragen aan de commandant van het PVK. Uit correspondentie blijkt dat het tweede peloton, dat als eerste van de PVK van Uzi’s is voorzien, in de omgeving van Kokas is uitgerust met de genoemde Cetme's, acht Uzi's en 22 karabijnen. Telegraafverkeer uit juli 1962 meldt dat er nog eens tien Cetme-geweren aan het korps zijn toegezegd. Deze dienen ter vervanging van vier Bren-mitrailleurs en zes Browning-geweermitrailleurs voor de verdediging van de PVK-kazerne Arfai. Op 27 juli 1962 worden de tien Cetme's uit revisie naar het PVK gestuurd. De Cetme’s, afkomstig van Indonesische militairen, zijn geheel metalen uitvoeringen met een inschuifbare kolf. Sommige zijn op de kast voorzien van het vijfhoekige logo van de Indonesische strijdkrachten. Een aantal exemplaren ligt in Nederlandse musea.
8. PVK treedt op tegen infiltranten op Gag
De Papua-soldaten kennen de jungle als hun broekzak en worden daarom te hulp geroepen om Indonesische infiltranten op te sporen. Een PVK-eenheid met een patrouilleboot van de marine wordt afgezet op het eiland Gag, dat door Indonesië op Nederland wordt betwist. De eenheid moet optreden tegen gedropte Indonesische infiltranten, wat volgens Nederland een illegale actie van de Indonesische president Sukarno is. De PVK’ers wachten net zo lang tot de invallers te voorschijn komen als hun voorraden op zijn. Hoewel de Papua’s officieel toestemming moeten vragen om te schieten, openen ze het vuur. In een dergelijke situatie willen ze dat zelf kunnen beslissen. De Papua-militairen zijn blij dat ze hun land kunnen verdedigen. En de dorpelingen op Gag ook: die zien de mannen als eigen soldaten die hun taal spreken. Op 4 oktober 1961 worden 21 gelande infiltranten gevangen genomen en twee gedood.
De PVK-soldaten spelen ook elders op Nieuw-Guinea een belangrijke rol bij de bestrijding van verschillende Indonesische infiltratiepogingen, onder meer in Waigeo, Fak Fak en Misool, Onin, Kaimana, Teminaboean en Merauke. De PVK-pelotons blijken goed gedisciplineerde eenheden en kunnen zich snel in het zware terrein verplaatsen. Ze beschikken over een groot uithoudingsvermogen en een goede aanvalsgeest. Het komt vaak voor dat de Papua-soldaten tijdens acties zware wapen en uitrusting van Nederlandse soldaten dragen omdat deze uitgeput zijn. De PVK-soldaten hebben tijdens de gevechtspatrouilles aan weinig behoefte en vinden de gevechtsrantsoenen van de mariniers te overdadig en zwaar. Hoewel de Nederlandse militair de Papua-soldaten ziet als een bijzonder welkome versterking, zijn zij nooit officieel erkend als Nederlandse veteraan.
9. Bestuursoverdracht aan UNTEA
De fraaie plannen tot verder uitbouw van het PVK worden in augustus 1962 abrupt onderbroken door de wapenstilstand met Indonesië. Nederland heeft dan onderhandeld over de overdracht van Nederlands Nieuw-Guinea aan Indonesië. Voor de Nederlandse regering is het onbespreekbaar dat het gebiedsdeel rechtstreeks wordt overgedragen aan Indonesië. Daarom wordt er een formule gevonden waarbij de bestuursoverdracht plaatsvindt aan de Verenigde Naties, die het bestuur op hun beurt zullen overdragen aan Indonesië.
Het PVK blijft in eerste instantie deel uitmaken van de Nederlandse krijgsmacht, maar wordt in oktober hieruit losgemaakt en ter beschikking gesteld van een tussenbestuur, de United Nations Temporary Executive Authority (UNTEA). Het PVK en de Algemene Politie maken deel uit van de UNTEA, evenals een contingent van de reeds aanwezige Indonesische para-infiltranten. Er zijn nog elf Nederlandse bestuursambtenaren betrokken bij de afwikkeling van de bestuursoverdracht. Tijdens de UNTEA-periode verlaten de Nederlandse bestuursambtenaren met hun gezinnen (circa 15.000 personen) en de krijgsmachtdelen (circa 10.000 man) Nieuw-Guinea met achterlating van een groot aantal onroerende goederen. De geschatte waarde hiervan bedraagt ruim 35 miljoen euro.
Op 1 mei 1963 neemt Indonesië het bestuur van Nieuw-Guinea over. Het PVK wordt ontbonden. De naam van Nieuw-Guinea wordt veranderd in Irian Barat (tot 1973, dan Irian Jaya). Sommige PVK-leden treden later toe tot het Indonesische leger. Anderen, onder wie sergeant Permenas ‘Ferry’ Awom en de broers Lodewijk and Barens Mandatjan, richten in de Vogelkop de guerrillagroep Organisasi Papua Merdeka (OPM) op, en beginnen een strijd voor onafhankelijkheid. Op 4 mei bezoekt president Sukarno het gebied en benoemt de Papua-politicus Eliezer Bonay tot tot gouverneur. Korte tijd later verbiedt Sukarno alle bestaande politieke partijen en onofficiële politieke activiteiten in Irian Barat.
* Hier is Papua is met oe geschreven omdat dit deel uitmaakt van een eigennaam.
10. Links:
- Lees ook het themaverhaal Het spoor van de veteranen
- YouTube-filmpje over Papoea Vrijwilligers Korps
- Link Legermuseum over de gevechten rond het dorp Terminaboean
- Wikipedia over Papoea Vrijwilligers Korps
- Hoe Nederland zijn Papoea-soldaten vergat. Artikel in Check Point april/mei 2003
- Indonesische para's kregen harde ontvangst. Artikel in de Legerkoerier 1962 door kapitein J. H. Buising.
- Sneuvelen voor Nederland, voor niets. Artikel in Trouw op 29 april 2003
- 'Papoea-veteranen verdienen erkenning'. Artikel in Trouw op 2 mei 2003
- Papoea Vrijwilligers Korps, Herinneringen van de S 4 door J. H. Rooseboom
- UNTEA and UNRWI: United Nations Involvement in West New Guinea During the 1960’s door John Francis Saltford BA (Hull), MA (Kent), University of Hull, April 2000 op www.papuaweb.org
11. Bronnen:
– Casper van Bruggen, 2011, Verget ons niet. Het Papoea Vrijwilligers Korps (1961 – 1963), Soesterberg, Uitgeverij Aspekt, ISBN 9789461530042
- Casper van Bruggen, 2005, Verget ons niet: met het Papoea Vrijwilligers Korps op patrouille. In: Armamentaria, afl. 40, p. 212-231. ISSN 0168-1672; ISBN 90-70793-28-8
- G.K.R. de Roos. 1979. Nieuw-Guinea, de marinierskant van het verhaal. ’s-Gravenhage, Bureau Maritiem Instituut/Ministerie van Defensie.
- R.E. van Holst-Pellekaan, I.C. de Regst, en I.F.J. Bastiaans, Patrouilleren voor de Papoea's: de Koninklijke Marine in Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1960/1960-1962. 1989, Amsterdam, Bataafse Leeuw. ISBN 9067071978.
- Theo Peters. 1993. Nederlands Nieuw-Guinea 1945-1962. Een na-oorlogse kroniek. Vereniging Belangenbehartiging Militairen VBM/LKV Den Haag. ISBN 90-801860-1
- Pieter P. de Kock. 1981. De ongelijke strijd in de Vogelkop. Bewerkt door Ben M. Koster. Uitgever Wever, Franeker. ISBN: 90-6135-315-7
- Pieter P. de Cock, 1996. Worstelend voor de erkenning : autobiografie. Pieter de Kock, Leidschendam. ISBN: 90-803317-2-4
Commentaar en advies: Marc Lohnstein, militair historicus en adviseur Museum Bronbeek in Arnhem.